-
1 gather
n. bijeenkomst; vouw (in kleding)--------v. verzamelen; verzamelen; binnenhalen; krijgen; samentrekken; opmaken; oogstengather1[ gæðə] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————gather23 toenemen ⇒ (aan)groeien, stijgen5 plooien, rimpelen♦voorbeelden:gather round someone/something • zich rond iemand/iets scharenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 〈 benaming voor〉 verzamelen ⇒ samenbrengen, bijeenroepen; op(een)hopen, op(een)stapelen; vergaren, inzamelen; plukken, oogsten; oprapen4 opmaken ⇒ afleiden, concluderen5 opsommen♦voorbeelden:gather wood • hout sprokkelengather in • binnenhalen, oogsten; opstrijkengather together • verzamelen, bijeenroepengather up • oprapen, bij elkaar nemen, optrekken 〈 benen〉; opsteken 〈 haar〉; verzamelen 〈 gedachten〉gather oneself up/together • zich oprichten/vermannengather oneself for something • zich voor iets gereed maken4 he's gone to work, I gather • hij is naar z'n werk, begrijp ikgather from • afleiden/opmaken uitI gather that • ik krijg de indruk dat -
2 accumulate
v. opstapelen; ophopen[ əkjoe:mjoeleet]1 (zich) op(een)stapelen ⇒ (zich) op(een)hopen, (zich) accumuleren♦voorbeelden:accumulate a fortune • een fortuin vergarenaccumulate speed • versnellen -
3 pile
n. hoop; veel; verzameling gebouwen bij elkaar; batterij; stapel; aambei--------v. opstapelen; ophopenpile1[ pajl]1 (hei)paal ⇒ staak, pijler4 hoog/groot gebouw(encomplex) ⇒ blok gebouwen♦voorbeelden:1 dons ⇒ wol, vacht————————pile21 zich ophopen/opstapelen ⇒ samentroepen/stromen♦voorbeelden:1 pile in • binnenstromen/drommenpile up • zich opstapelenthey piled into the car • ze persten zich in de autoII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 stapelen ⇒ opstapelen, beladen, vullen♦voorbeelden:pile the pressure on • de druk verhogenpile wood on(to) the fire • hout op het vuur gooienpile on/up something • iets opstapelenpile up a car • een auto in de vernieling rijden -
4 lagern
lagern2 opgeslagen liggen, in voorraad zijn♦voorbeelden:in ähnlich gelagerten Fällen • in soortgelijke, dergelijke gevallendieser Fall ist anders gelagert • dit is een ander geval, deze zaak ligt andersII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 opslaan, opleggen, bewaren ⇒ (op)stapelen, opbergen2 legeren, (neer)leggen♦voorbeelden:flach lagern • plat neerleggen1 zich legeren, gaan zitten, liggen (rusten), zich uitstrekken♦voorbeelden:1 er lagerte sich im, (minder vaak) ins Gras • hij legerde zich in het gras, ging in het gras liggen, zitten rusten -
5 opstapelen
II 〈wederkerend werkwoord; zich opstapelen〉♦voorbeelden:1 de moeilijkheden stapelen zich op • the difficulties are piling up/mounting up/accumulating
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский